
Als kind van de jaren ’60 heb ik geboft. Nauwelijks auto’s in de straat, dus kon ik stoepranden, tollen, steppen en sjezen in een zelfgemaakte kar over stoep en weg. Met mijn broertje stepte ik naar de Scheveningse haven om te kijken naar het uitladen van de viskotters. Soms zoemden wat geruchten rond over een geheimzinnige kinderlokker in het plantsoen, maar van criminele ontvoeringen waren we ons niet bewust. Dus mijn ouders lieten ons heerlijk vrij om te zwerven door de stad. Af en toe zag je wat kuiven en nozems en ja, daar werd door de volwassen wereld wel eens over geklaagd maar de weldenkenden hadden de overhand. En de weldenkende Nederlander had alle vertrouwen in de beschaving. Op de basisschool, die toen nog lagere school heette, kreeg je behalve cijfers voor gedrag en vlijt ook de vakken muziek, handenarbeid en gymnastiek uitsluitend van echte vakleerkrachten.
Mijn oudste broer was dik bevriend met een jongen van Chinese afkomst. En mijn boezemvriend bij wie ik veel logeerde was van Indonesische bloede. In de jaren zeventig speelde de kwestie van discriminatie van huidskleur of afkomst niet of nauwelijks meer. De Nederlanders waren vertrouwd met de veelkleurigheid van afkomsten in straatbeeld, op school, werk en in de media. Natuurlijk werd en wordt altijd en overal teveel gediscrimineerd en dat zal in het ondermaanse altijd weer opspelen. Helaas. De mens is en blijft menselijk en er huist een duiveltje in ons dat anderen graag de maat neemt of pest. En als je dan een pukkel op je neus hebt, of je stinkt uit je mond, een verkeerde opa hebt, een kleurtje wat afwijkt van de meerderheid – er is altijd wel een stok te vinden om de hond mee te slaan. Maar institutioneel racisme zoals onze voormalig premier zei?
Sinds de dood van George Floyd lijkt het alsof de beschuldiging van racisme vaker wordt geuit en de vraag is of dat voor Nederland terecht is.
De beschuldiging wordt ook wel eens te onpas gebruikt. Bijvoorbeeld om bepaalde afwijkende normen en waarden goed te praten. Een immigrant die twee kindbruiden met zich meeneemt en dat volkomen normaal vindt kan zich er niet op beroepen dat hij gediscrimineerd wordt als hij wordt aangesproken op zijn huwelijken. Iemand die niet blank is kan zich niet verweren door te stellen dat hij valselijk is aangehouden als gebleken is dat hij zonder te betalen heeft getankt.
Dezelfde omdraaiing van waarden zie je ook bij seksisme of vrijheid. Een vrouw kan niet klagen over een naar haar fluitende bouwvakker als zij de dag daarvoor tegen haar vriendin heeft geklaagd dat mannen nooit meer naar haar fluiten. Een man die niet van huishouden houdt kan zich niet verschuilen achter zijn recht op vrijheid als hij het vertikt om de afwas te doen.
Uiteindelijk laat zich weldenkend en beschaafd menselijk gedrag vangen in twee credo’s: ga met een ander om zoals je zelf behandeld wilt worden. En wees tolerant naar de ander maar kritisch op jezelf.