
Eigenlijk is het raar dat wij mensen zo verlangen naar contact met buitenaardse wezens. Dat we dromen over de leefbaarheid van Mars, dat we fantaseren over leven op planeet XYZ in een ander heelal duizend lichtjaren van ons vandaan, dat we een stijve nek krijgen van het speuren naar ufo’s. Aan de aarde hebben we onze handen vol. Het is a hell of a job om onze blauwe planeet heelhuids door de ruimte te loodsen. De aliens zijn al in ons midden. Sterker nog we kennen ze vrij goed. Voor menig mens zijn de tuin- of balkonvogels al min of meer vertrouwd, maar velen van ons leven met een wezen met wie ze geen woord kunnen wisselen. Toch doen we dat tegen beter weten in. Tegen onze hond zeggen we: “‘t Is hondenweer, ga je mee een blokje om?” En onze kat halen we aan met: “Psss, psss, wil je melkie, poes?” Of we nou willen of niet, we zijn semi-sociale dieren – eigenwijs maar gezellig. Ik durf te wedden dat we met een marsmannetje in huis ook tegen hem gingen praten ook al spreekt ie slechts biep-biep. Maar bij huisdieren ligt dat anders. Ze kunnen de menselijke taal een beetje leren begrijpen, en wij mensen kunnen hun gepiep of gemauw op waarde leren schatten. Zelfs het gedrag van onze parkiet kent voor ons na een aantal jaar nauwelijks geheimen meer.
Tasja, onze eerste hond kwam letterlijk aanlopen. Toen mijn broer fietste van school naar huis, liep er ineens een hondje mee, ze was slank en geel en keek om de tien meter mijn broer lief aan, zo van: ja, hier ben ik dan en ik ga met je mee naar huis. Eenmaal thuis veroverde Tasja onze harten. Altijd vrolijk en speels. Voor geen enkel groter wezen bang, altijd haar baasjes of vriendjes verdedigend. Al mijn geheimen en problemen vertrouwde ik haar toe tijdens lange boswandelingen en steeds keek ze me goedhartig aan alsof ze wilde zeggen: baas, het komt goed. Ze had één zwak punt: ze hield van jagen in de bossen en kon dan zomaar ineens tijdens een wandeling uren verdwijnen. Soms bleef ze een dag weg en kwam ze met haar tong op de grond hijgend terug. Twee keer wierp ze pups, in totaal twaalf – allemaal schatjes van straathondjes die ze allemaal trouw verzorgde. Tijdens een gevecht met een grote hond liep ze een wond op waar ze niet goed van herstelde. Ze werd doodziek maar wilde niet naar de dierenarts noch thuis sterven. Op een dag liep ze ons huis, tuin en leven uit. Ze ging zoals ze gekomen was, zeven en een half jaren oud.
Jorrie, onze eerste kat dook ook ineens op in ons bestaan. We wandelden door het bos en hoorden – naar ik suggereerde – een kerkuil krijsen. Maar het bleek een verlaten kitten. Oké, zeiden we, we nemen haar mee maar ze mag niet blijven. Hoe we ook zochten en adverteerden, haar baas meldde zich niet, dus bleef ze wél, tot grote vreugde van onze kinderen. Ook zij schonk ons kittens die weinig overlieten van ons meubilair maar veel toevoegden aan ons levensgeluk. Ook zij liep tijdens omzwervingen een wond op waar ze niet van herstelde. En ook zij verkoos een uithuizig levenseinde. Onze buurman vond haar levenloos in zijn tuin.
Tasja en Jorrie worden gemist. Maar we zijn ze dankbaar dat we hun taal leerden spreken en dat ze ons wilden begrijpen. En mijn vrouw en ik zijn ze ook dankbaar dat ze onze kinderen veel spelplezier en vriendschap bezorgden, en met hun geheimen even respectvol omgingen als met die van ons.