Als ervaringsdeskundige in het organiseren van uitvaarten voor dierbaren mag ik wel zeggen: doodgaan is gratis maar dood zijn is duur.
Een beetje uitvaart kost al gauw 12.000 euro. Inclusief opbaring, kaarten, vervoer, teraardebestelling of crematie, koffie en cake. Maar de kosten van annonces in de krant en het grafmonument komen daar dan nog bij. Los van overschrijdingen van de offerte. Prima, voor een overleden dierbare of vriend mag je wat overhebben, maar je moet het geld wel hebben.
En dan nog de grafrechten. Waar het ooit gewoonte was om in ons land de doden voor eeuwig te laten rusten, moet je er nu als nabestaande rekening mee houden dat je bij elke nieuwe gemeenteraad een lastenverzwaring kunt verwachten. Mijn ouders kochten lang geleden de grafrechten voor hun jongste zoon voor altijd af, maar daar kwam verandering in. Later werd het contract opengebroken, de grafrechten werden beperkt in duur en de kosten in hoogte verdrievoudigd.
Ik ken families die de kosten van de graven van hun dierbaren niet meer konden betalen en er zat dus niets anders op dan die graven te laten ruimen. Dat is verschrikkelijk en naar mijn mening getuigt het van botte beschaving.
Hoe gek het ook klinkt: ik kom zelf graag op begraafplaatsen. Niet alleen om de graven van mijn dierbaren te bezoeken en te onderhouden, om al wiedend stil te staan bij hun levens en onze relaties, wat we samen doormaakten en wat ze zouden vinden van wat er nu allemaal gebeurt. Ook kom ik er graag omdat begraafplaatsen oases van rust zijn te midden van kakofonieën van herrie en haast. Ontmoetingen met eekhoorns die tikkertje spelen in de boomkruinen, roodborstjes die parelend zingen in de taxus, fraai bloeiende rododendrons – ze bieden troost, maken zelfs je leven lichter. Maar ook de gesprekjes met andere bezoekers van begraafplaatsen kunnen bijzondere inzichten bieden, zelfs je leven verrijken.
Dat geldt ook voor ontmoetingen met herinneringen uit je jeugd of uit een vergeten gewaand verleden. Pas geleden liep ik met Marijke over de begraafplaats waar we maandelijks komen voor de graven van onze dierbaren. We waren klaar met wieden en schrobben en dwaalden wat langs de grafmonumenten. Ineens stond ik perplex stil bij een grafschrift. De woorden op de ruwe grafsteen daalden in in mijn geheugen, zijn naam echode door mijn geest en ik zag hem voor me: die energieke jongen met wie ik voetbalde, zijn kenmerkende loop, zijn vrolijke blik, zijn onvergetelijke stem, altijd in voor een kwinkslag. Rond mijn dertigste verdween hij uit mijn leven – zelfdoding. En nu sta ik weer oog in oog met hem…
Misschien is de dood wel de grootste spelbreker in ons leven. Maar ook een onvermijdelijke schaduw die we niet van ons af kunnen schudden. Maar wie weet. Dus laten we er samen maar het beste van maken. Dat merk ik ook op uitvaarten. Van mensen die normaal gesproken atheïstisch zijn hoor je dan in hun bewogen afscheidsrede gericht tot hun overleden dierbare ineens: “Rust zacht lieve vriend, wie weet tot ziens.”